Wie het kleine niet eert
Op 8 juni verwelkomen we de Nederlandse topvioliste Janine Jansen en de Camerata Salzburg op de bühne van de Koningin Elisabethzaal. Dit toonaangevende kamerorkest brengt muziek van Johann Sebastian Bach en Felix Mendelssohn, met diens vioolconcerto in mi klein en de vijfde symfonie, bijgenaamd ‘Reformatie’. Geen volwaardig symfonisch orkest dus, maar een kleinere groep musici: het kamerorkest. Maar wat is dat nu eigenlijk?
Kamermuziek
Sommige termen in het vakjargon van de klassieke muziek kunnen verwarring zaaien. Laat ons even vertrekken bij het woord kamermuziek. Het woord zegt het eigenlijk zelf: muziek voor in een kamer. Wie er niet vertrouwd mee is, zou kunnen denken dat het hier uitsluitend om huiskamerconcerten gaat. De kenners weten dan weer dat kamermuziek ook perfect kan weerklinken op de grote podia, maar dat de bezetting van het ensemble doorgaans wel gewoon in je living past.
Strijkkwartetten, pianotrio’s, sonates voor klarinet en piano: dit zijn allemaal standaardformaties uit de literatuur. Hoewel een soloconcert door een pianist ook in een salon kan plaatsvinden is dit geen kamermuziek. Het betreft immers steeds een samenwerking tussen minstens twee musici, ook wel duo genaamd. Hoeveel het er hoogstens kunnen zijn, daarover verschillen de meningen.
Een ensemble bestaande uit negen artiesten noemt men een nonet, voor deze groep vind je nog aardig wat literatuur. Minder courant maar voorkomend is het dubbelkwintet met blazers of decet. Maar je hebt ook al blaas- of strijkorkestjes vanaf een twaalftal musici. Daar tref je dus de fijne lijn aan tussen een kamermuziekgroep en een kamerorkest.
Je zou kunnen stellen dat het genre van de compositie ook aangeeft wanneer het tot de ene of de andere groep gaat behoren. Symfonieën en concerti verlaten de sfeer van de kamermuziek en behoren tot het orkestrepertoire. Al kan je orkest met een korreltje zout nemen wanneer je bijvoorbeeld de Symfonie opus 21 van Anton Webern in acht neemt, want daar spelen amper negen musici in mee.
Kamerorkest
Het woord orkest uitleggen is niet moeilijk: het is een groot ensemble van muzikanten. De term komt uit het Grieks en verwijst naar het voorste gedeelte van het theater waar het koor optrad.
Grosso modo kunnen we stellen dat een kamerorkest bestaat uit de strijkers van het symfonisch orkest aangevuld met enkele blaasinstrumenten en soms wat slagwerk. Merk op dat in de klassieke periode concerto’s vaker begeleid werden door kamerorkesten dan door symfonische orkesten. De celloconcerto’s van Joseph Haydn of de eerste twee pianoconcerto’s van Wolfgang Amadeus Mozart vragen bijvoorbeeld om een bescheiden kamerorkestje bestaande uit strijkers, twee hobo’s en twee hoorns.
De grootte van het kamerorkest is dus variabel, net zoals de bezetting van symfonische orkesten varieert naargelang wat de componisten voor ogen hadden met hun werk. Daarnaast is de bezetting ook vaak onderhevig aan praktische en financiële redenen. Componisten zoals Haydn componeerden hun muziek vaak om te doen weerklinken in paleisvertrekken, voor adellijke families en hun vrienden. Deze kamers waren groot, maar hadden ook hun beperkingen.
Symfonisch orkest
Toen muziekcreaties vaker in het openbaar werden uitgevoerd en de privésfeer verlieten begonnen orkesten drastisch te groeien. Na Haydn en Mozart installeerde Ludwig Van Beethoven aan het eind van de achttiende eeuw een zogenaamde standaardbezetting die mits enkele variaties zou worden aangehouden gedurende de hele eerste helft van de negentiende eeuw. Beethovens instrumentatie vertrok bijna altijd van strijkers en telkens twee fluiten, hobo's, klarinetten, fagotten, hoorns, trompetten en pauken.
Evoluties en innovaties in instrumentenbouw zorgden nadien voor steeds nieuwe aanvullingen. Zo zou de harp in de romantiek een belangrijke nieuwkomer blijken te zijn. Of wat dacht je van onze nationale trots, de saxofoon? Die is niet meer weg te denken uit de Boléro van Maurice Ravel. Richard Wagner zorgde dan weer voor een ware revolutie bij de koperblazers door de ontwikkeling van de wagnertuba. Ook het arsenaal slagwerk kende een ongeziene groei.
Vanaf de twintigste eeuw tref je ook elektronische instrumenten aan in specifieke werken. Ken je de ondes-Martenot bijvoorbeeld? Een van de vroegste elektrofonen waar onder anderen Olivier Messiaen een partij voor componeerde in zijn monumentale Turangalîla-symfonie. En zo groeide het orkest tot op het punt van het ons vandaag welbekende volwaardig symfonisch (of filharmonisch, de twee termen doelen op hetzelfde) orkest.
Dirigent en concertmeester
De belangrijkste musicus uit het orkest is zonder twijfel de aanvoerder van de eerste violen, ook wel concertmeester genaamd. Deze strijker heeft heel wat verantwoordelijkheden: hij of zij bepaalt onder meer de boogstreken en vingerzettingen voor de rest van de groep, zal bij aanvang van het concert aan de hobo vragen om de noot la te spelen waar het hele orkest op zal stemmen en speelt alle belangrijke solo’s in het symfonisch werk, behalve de solopartijen uit de vioolconcerti. Vandaar dat de concertmeester doorgaans alleen het podium betreedt en een eigen applaus in ontvangst mag nemen. Dirigenten en solisten zullen de concertmeester ook steeds de hand schudden op het podium voor en na het concert.
Bij kleinere bezettingen zoals het kamerorkest kan de concertmeester ook de rol van dirigent op zich nemen. Zonder baton of stokje weliswaar, maar door een communicatieve houding en duidelijke gestiek tijdens het spelen. In sommige gevallen dirigeert een solist het orkest. Merk trouwens op dat kamerorkesten zowel zittend als staand kunnen spelen. Waar een kamerorkest nog geleid kan worden door een solist of de concertmeester, heeft een symfonisch orkest gezien de omvang en de complexiteit van de stukken een dirigent nodig om alles samen te houden.
Zeker wanneer het orkest wordt uitgebreid met koor en solisten zoals in Beethovens negende. Maar het kan nog groter: een bekend voorbeeld van een enorm ebezetting is Gustav Mahlers achtste symfonie. Mahlers magnum opus vereiste op de première in 1910 niet minder dan 858 zangers en 171 instrumentalisten, niet voor niets kreeg het de bijnaam ‘Symfonie der Duizend’. Niet bepaald iets voor in de huiskamer dus. Welke evoluties het orkest nog zal ondergaan, dat is koffiedik kijken. Een ding is zeker, het hoeft niet per se zo omvangrijk te zijn, ook een bescheiden kamerorkestje kan je tot in de zevende hemel voeren.
tekst: Florestan Bataillie
-
dim. 08.06.2520:00
-
dim. 18.05.2515:00